Balans Ontwikkeling

per page

32 Item(s)

Set Descending Direction
per page

32 Item(s)

Set Descending Direction

Ontwikkeling van de balans

Er zijn grote verschillen te zien in de bewegingsontwikkeling van kinderen. Zo loopt het ene kind al rond zijn eerste verjaardag en doet een ander kind daar rustig een half jaartje langer over. Er zijn echter ook veel overeenkomsten! Terwijl ieder kind zich in zijn eigen tempo ontwikkelt, blijkt namelijk de volgorde van de motorische ontwikkeling van kinderen tussen de 0-18 maanden min of meer vast te liggen.
Hieronder hebben wij de motorische ontwikkeling van kinderen tussen 0-en 18 maanden, zoals deze normaal gesproken verloopt, eens voor u op een rijtje gezet. bij het beschrijven van de verschillende ontwikkelingsstappen is er steeds uit gegaan van de gemiddelde leeftijd.

Motorische ontwikkeling
Het bewegen ofwel ‘de motoriek’, ontwikkelt zich vanuit 4 verschillende houdingen: buiklig, ruglig, zit en stand. Om de spieren in het hele lichaam zo goed mogelijk te leren gebruiken en om uiteindelijk goed zijn evenwicht te kunnen bewaren, is het belangrijk dat een kind zich in elke houding goed kan bewegen en dat het zelfstandig (zonder hulp van anderen) van de ene in de andere houding kan komen.

In het eerste half jaar zal een kind met name in rug- en buiklig spelen. Vanuit ruglig leert een kind al snel zijn hoofd en benen op te trekken, waardoor de buikspieren actief worden; dit is belangrijk om om te kunnen rollen en om in een later stadium goed te kunnen zitten. In buiklig leert een kind zijn hoofd te heffen en steun te nemen op zijn armen, waardoor de rugspieren actief worden; dit is belangrijk om later te kunnen kruipen en uiteindelijk te gaan staan. Door middel van het omrollen van buik naar rug en omgekeerd, leert het kind een draaibeweging met de romp te maken, die belangrijk is om later goed het evenwicht te kunnen bewaren bij kruipen, lopen en rennen.

Pas als een kind zelfstandig in zit kan komen, meestal zo tussen de 6 en 8 maanden, is spelen in zit een goed alternatief. Vaak wordt een kind te vroeg in zit of stand neergezet, omdat er gedacht wordt dat je op die manier de ontwikkeling kan stimuleren. Het tegendeel is waar. Als een kind bijvoorbeeld vroegtijdig in zit neergezet wordt en hier plezier aan beleeft, kan dit ten koste gaan van de ontwikkeling in buik-en ruglig, met als gevolg een vertraging of belemmering van de motorische ontwikkeling en het ontwikkelen van het evenwicht.

Mijlpalen in de motorische ontwikkeling in de 4 verschillende basishoudingen
Ruglig
Een pasgeboren baby ligt met gebogen armen en benen op de rug, waarbij het hoofd naar één kant gedraaid is. Als het kind 3 maanden oud is, ligt het hoofd tijdens het slapen nog naar één kant, maar kan het wakkere, actieve kind het hoofd in de middenlijn houden, waardoor een symmetrische houding ontstaat. De interesse voor speeltjes neemt toe en het kind probeert speeltjes te pakken. Rond 5 maanden tilt het kind de benen steeds verder op en ontdekt de voeten. Soms worden de benen zo hoog opgetild, dat het kind zijn evenwicht verlies en ‘omrolt’ tot zijlig. Tussen de 6e en 8e maand gaat het kind zich bewust omdraaien en kan zelfstandig in buiklig komen. Vanaf dit moment is ruglig niet meer interessant en zal het kind zich via zit- en buiklig verder ontwikkelen.

Buiklig
Een pasgeboren baby ligt in een gebogen houding op de buik. Het hoofd is naar één kant gedraaid en de armen en benen zijn gebogen. Enkele pasgeboren baby’s kunnen het hoofd al kort omhoog houden. Rond 3 maanden kan het kind steun nemen op de onderarmen terwijl hij langer zijn hoofd omhoog houdt. Het kind kan nu rond gaan kijken. Zo rond de 5 maanden kan een kind in buiklig afwisselend steun nemen op alleen de linker arm of de rechter arm. Het zwaartepunt wordt hierdoor verplaatst, waardoor het kind evenwicht leert te bewaren. Het kind kan nu doelgericht gaan reiken en grijpen naar een speeltje in zijn omgeving. Tussen de 6e en 8e maand zal het kind leren omrollen van rug naar buik. Rond de 8e-10e maand zal het kind op de buik voorwaarts gaan bewegen. Dit voortbewegen begint meestal met tijgeren of robben. Een tijgerend kind trekt zich afwisselend met rechter en linker elleboog over de grond naar voren en een robbend kind zet zich symmetrisch af met beide handen. Uiteindelijk zullen de meeste kinderen gaan kruipen. In deze periode kan een kind zich vanuit kruiphouding zijwaarts opduwen en zelfstandig tot zit komen. Vanuit deze kruiphouding zal een kind zich vervolgens nog verder tegen de zwaartekracht in oprichten tot knieënstand en zich aan een tafel of aan de spijlen van de box gaan optrekken tot stand.

Onder kruipen wordt alleen verstaan het voortbewegen op handen en knieën. In plaats van kruipen bewegen sommige kinderen zich namelijk op hun billen voort; deze kinderen noemen we ‘billenschuivers’. Billenschuivende kinderen ontwikkelen zich vaak anders dan kruipende kinderen, omdat ze meer symmetrisch bewegen en hierdoor minder ervaring opdoen met verliezen en vervolgens op de juiste manier bewaren van het evenwicht. Soms komen deze kinderen later tot sta- en loopontwikkeling en kunnen ze zich wat onzeker blijven voelen tijdens lopen en rennen in de peuterleeftijd.

Zithouding
Als een kind neergezet wordt, kan het rond de 5e maand blijven zitten met behulp van handsteun. Tussen de 6e en 8e maand gaat een kind steeds rechterop zitten en heeft het de handsteun niet meer nodig, waardoor speeltjes gepakt kunnen worden en er met twee handen in zit gespeeld gaat worden. Vanaf deze periode kan een kind goed zitten in een kinderstoel. Rond de 9e-10e maand gaat het kind de romp draaien en kan het via een zijwaartse beweging in kruiphouding komen. Pas op het moment dat een kind ook weer vanuit kruiphouding zelfstandig kan gaan zitten, is het aan te raden om een kind mee te nemen op de fiets. Een kind moet hiervoor namelijk een goede, stevige zitbalans hebben; ook bij verstoring van het evenwicht. Vanaf 18 maanden kan een kind zelfstandig gaan zitten op een kleine stoel.

Staan en lopen
Vanaf de 8e-9e maand zal een kind zich vanuit kruiphouding optrekken tot stand. In eerste instantie zal deze optrekbeweging er ongecontroleerd uitzien. Het kind trekt zich met de armen omhoog en strekt hierbij beide benen. Na wat oefening zal het kind rond 10 maanden in de romp gaan draaien en met één knie op de grond gaan steunen, terwijl het andere been op de voet steunt en een strekbeweging maakt. Via deze zogenaamde ‘schuttershouding’ komt het kind met een gecontroleerde beweging tot stand. Vanaf 11/12 maanden gaat het kind langs de tafel lopen of aan een hand. Zodra een kind zich veilig voelt in staande houding, zal het proberen ‘los’ te gaan staan in de ruimte en kort daarna volgens meestal de eerste ‘losse stapjes’. Over het algemeen lopen kinderen voordat ze 18 maanden oud zijn (gemiddeld rond 14 maanden).